Versterkend voorvoegsel + bijvoeglijk naamwoord (1)
Beschrijving personen
B. Vul aan met de bijvoeglijke naamwoorden van de
vorige oefening
.
1.
■
Anne is soms erg vervelend.
□
Ja, maar vandaag was ze
(heel lief)
.
2.
■
Karel... Is dat die kleine met zwart haar?
□
Maar neen! Karel is
(heel groot)
. Hij is misschien wel twee meter.
3.
■
Was het druk op het plein?
□
Druk? Je maakt een grapje zeker? Er was niemand. Er zat alleen een
(heel oud)
vrouwtje op een bank.
4.
■
Begrijpt hij echt niet wat je bedoelt?
□
Hij wil het niet begrijpen, ofwel is hij
(heel dom)
.
5.
■
Het klikt goed tussen Els en Peter.
□
Meer dan dat. Ze zijn
(heel verliefd)
.
6.
■
Veel van die kleine criminelen zijn
(heel jong)
.
□
Verschrikkelijk! Ze zijn soms jonger dan 16 jaar.
7.
■
Ik vind hem echt wel lelijk.
□
Dat vind ik ook. Maar, raar maar waar, zijn zus is
(heel mooi)
.
8.
■
Jens leert fietsen, maar het wil maar niet lukken.
□
Waarom niet?
■
Hij durft gewoon niet. Hij is
(erg bang)
.
9.
■
Marlies heeft haar haar blauw en rood geverfd.
□
Blauw en rood? Ze is
(helemaal gek)
!
10.
■
Moet je dat katje zien! Het is
(heel mager)
.
□
Dat heeft in dagen niet meer gegeten.
Terug