Versterkend voorvoegsel + bijvoeglijk naamwoord (2)
Beschrijving voorwerpen
B. Vul aan met de bijvoeglijke naamwoorden van de
vorige oefening
.
1.
■
Ah kijk! De aarde van de bloempotten is
(heel droog)
.
□
Sofie heeft de planten geen water gegeven! Verdorie! Ze had het nochtans beloofd.
2.
■
Het regent. Gaan we joggen of niet?
□
Ik ga niet lopen in die regen. We worden
(heel nat)
.
3.
■
Is het gemakkelijk werken in de computersector?
□
Vergeet het maar! De concurrentie is er
(heel hard)
.
4.
■
Die fiets ziet er niet zwaar uit.
□
Dat klopt! Hij is
(heel licht)
. Voel maar...
5.
■
Wanneer ga je naar Egypte?
□
In december. In de zomer is het er
(heel heet)
.
6.
■
Ik krijg die kraan niet open. Probeer jij eens?
□
Oei! Hij zit
(heel vast)
.
7.
■
Dat zijn mooie kussentjes.
□
En ze zijn
(heel zacht)
.
8.
■
In deze tijd van het jaar zijn de riviertjes er
(heel helder)
.
□
En anders niet?
■
Neen. In het regenseizoen zijn ze troebel door de meegespoelde modder.
9.
■
Brr... Het is hier
(heel koud)
!
□
Zou de verwarming defect zijn?
10.
■
Kan ik helpen met de koffers?
□
Graag, ze zijn
(erg zwaar)
.
Terug