Versterkend voorvoegsel + bijvoeglijk naamwoord (3)
Ziekte en gezondheid

B. Vul aan met de bijvoeglijke naamwoorden van de vorige oefening.

1. Voel je je niet goed?
Toch wel! Ik voel me (heel goed).
Je ziet (heel bleek)!
2. Ik ben kwaad op Louise.
Waarom?
Wel, vanmorgen meldde ze zich ziek op het werk en vamiddag zag ik haar dan in het park.
Ze zag er (heel gezond) uit.
3. Ik heb vorige week de griep gehad.
Oei! En was het een zware griep?
Reken maar! Ik was vijf dagen (erg ziek).
4. Was me dat daarnet even schrikken! Er vloog een merel tegen de voorruit, maar gelukkig is ze niet gebarsten.
En het beestje?
Ik weet het niet. Waarschijnlijk is het (helemaal dood).
5. Ludo heeft altijd een wat rare huidskleur.
Dat is zo. Hij ziet (heel grauw) uit. Misschien heeft hij wel een hartziekte of zo.
6. Atchie!
Gezondheid!
Dank je! Excuseer voor al dat niezen, maar ik ben gisteren kletsnat geworden en nu
ben ik (heel verkouden).
7. Zes jaar geleden stelden ze kanker bij hem vast. Hij had nog zes maanden te leven, zeiden ze.
Maar intussen is hij nog altijd (helemaal levend).
Neen maar!
8. Was jij niet ziek eergisteren na de maaltijd in het restaurant?
Neen. Jij wel misschien?
En of! Ik was gisteren de hele dag (heel misselijk).
9. David was weer (volledig dronken) gisteravond.
Het is altijd hetzelfde met hem! En het ergste is dat hij dan nog wil rijden met de auto.
10. Ik moest vanmiddag stoppen voor een alcoholcontrole.
En was het een probleem?
Neen, neen... Ik was (helemaal nuchter).


Terug