Versterkend voorvoegsel + bijvoeglijk naamwoord (4)
Horen en zien

B. Vul aan met de bijvoeglijke naamwoorden van de vorige oefening.

1. Man, man... Het is hier (heel donker).
Je ziet geen hand voor je ogen. Hadden we maar een zaklamp!
2. Wat vind je van de kleur van zijn nieuwe auto?
Wel, het is alvast een opvallende combinatie: (heel zwart) met (heel rood).
3. Moet je nu zien. Kristof loopt ons gewoon voorbij.
Is hij (helemaal blind) misschien?
4. Ze heeft iets laten doen aan haar tanden. Ja toch?
Natuurlijk. Tanden zijn nooit zo (helemaal wit).
5. Waarom praat je zo luid tegen je vader?
Ik moet wel. Hij is (heel doof).
6. Is er les in dit lokaal?
Jawel.
Je zou het niet zeggen. Het is er (volledig stil).
7. Die nieuwe televisietoestellen zijn echt ongelofelijk.
Zeg dat wel. Het kleinste detail staat (helemaal scherp) op het scherm.
8. Wat vind je zo leuk aan hun muziek?
Ik weet het niet. In ieder geval is ze heel gevarieerd. Sommige nummers zijn (heel zacht) en andere zijn dan weer (enorm hard).


Terug